Notitieboek van licht en lucht


'We kunnen niet genoeg naar de lucht kijken', schreef de 19e eeuwse Haagse School-schilder Jan Hendrik Weissenbruch. 'We moeten het van boven hebben. Licht en lucht, dat zijn de grote tovenaars.'

Iedere ochtend als ik de gordijnen opentrek van mijn appartement in de binnenstad van Groningen word ik begroet door een kersverse hemel. De kleur van de lucht, de vormen van de wolken, de matte ochtendschemering, het licht van de ondergaande zon: ze beïnvloeden de sfeer waarin mijn dag verloopt.

'Huis aan de hemel' is een literair notitieboek in de vorm van prozagedichten. Voor mijn observaties put ik soms uit eerdere ervaringen, maar altijd zijn die verwerkt rondom actuele impressies van licht en lucht. Lees mee en raak geïnspireerd om zelf je ogen wat vaker op het hemeldak te richten en te genieten van wat je daar ziet.

De titel van deze blog is ontleend aan een nummer van Cesaria Evora -'Tiempo y silencio'. Via deze links naar YouTube kan je een filmpje van het nummer bekijken en beluisteren. Casa en el cielo 1 of Casa en el cielo 2


dinsdag 1 oktober 2013

Over de dijk naar Dorkwerd

Op de dijk: de rood gemerkte schapen die ik, als een collie, met elke stap samendrijf. Verderop hoor ik de brugbel rinkelen. In het sluisje stijgt het water al. Het heft met onzichtbare hand een botter. De mast met gestreken zeil klimt langs de oever omhoog, tot ten slotte ook het hoofd van de schipper verschijnt. Blonde haren, door zout en zon gebeitste huid. ‘Van Lemmer op weg naar de Noorderhaven’, roept hij de sluiswachter toe. Ze groeten elkaar, de hand aan het oor. Ik loop mee in de tred van het traag stuwende schip. Dan zie ik het staan op de wierde, door een waas van waterdamp omgeven: het  kerkje van Dorkwerd dat ik zocht toen ik de dijk beklom.

maandag 30 september 2013

A7 - 21.21

Zacht ronkend zoeft de streekbus door de nacht. De wereld is van leisteen en basalt in het magma van de neonlampen. Graafmachines houden kwartier aan de rand van het veld, log en met hoog geschaarde armen. Prehistorische monsters, zeg ik bij mezelf, uitgerust met slurf en mammoetkop, dreigend tegen het donker. Morgen zullen ze verder trekken over het landschap van sintels, teer en zand. Terwijl ik daaraan denk, is het in de bus volkomen stil. Alsof ieder ander bij dit beeld beseft: ook deze tijd, die eindeloos lijkt -als de weg waarover wij rijden– zal ten slotte in het ondenkbare verdwijnen.

zondag 22 september 2013

Stamelend

De zomer stamelt zijn laatste woorden, alleen wie nauw luistert, kan ze nog verstaan. Waar aardappelen stonden, resten vetbruine voren, gevuld met hemelgrauw. Maïs is bij de enkels afgesneden. Boven de staken drijft een oranje zoom. Dieppaarse wolken achter de roze pannendaken. De bakstenen gevels dragen een dromerige gloed. Sepia als op een verbleekte aquarel waaruit het groen en blauw zijn verdwenen. En wanneer ik het autoraampje opendraai, proef ik de gure smaak van de maanden die ons wachten: suikerbieten en stervend blad.

maandag 16 september 2013

Filigrein

De torenklok klinkt: ik tel acht slagen. Veel te vroeg nog voor een vrije dag. Het licht kiert door de bamboe blinden. Ik kan de verleiding niet weerstaan. Misschien kan ik mijn jurk nog een keer aan! En ja, een vanille zon kruipt op vanachter de herenhuizen, die half in schaduwen zijn gehuld. De torenkroon met het vaan van Sint Maarten lijkt met fijne hand uitgeknipt. Koperfiligrein tegen het roomwit van de morgen.

zondag 15 september 2013

Een zonnige dag in september

Wolken en water snijden het raam in tweeën. Grijs tegen grijzer. De meeste kleuren zijn nog niet opgestaan. In de damp die aan de vlakte kleeft verdwijnen haast de tjalkjes. Hun bruine zeilen dalend en stijgend op de polsslag van de zee. En dan -alsof een volgspot aanspringt- zonnestralen. Eén scheepje wordt levendig uitgelicht. Majestueus glijdt het voort langs een baan van schitteringen. Boodschapper van een zonnige dag in september.

donderdag 12 september 2013

Voorbije nacht

In de diepzee van de nacht zag ik de oude toren staan. Eenzaam, zwijgend en met zwak lichtend oog. Niet opgewassen –zo leek het– tegen het donker. De straten waren leeg, de huizen blind, nergens klonk een voetstap of stem. En plotseling kwam de toren mij voor als een grijsstenen zerk, door tomben omringd, aan een verlaten kerkhoflaan. Somber bleef ik aan het raam: ik dacht niet meer aan slapen. Toen zag ik aan de hemel een maansikkel, heel fragiel, en een ster die daarbij stond te flonkeren.

zaterdag 7 september 2013

Blad voor blad

Blad voor blad pluk ik de herfst uit mijn geraniums. Even blijf ik aan de balustrade staan. Stilte trilt in de nevelige morgen. Omsluierd zonlicht bereikt nauwelijks de grond. Zelfs de stadsgeluiden schijnen anders. Het Martinikerkhof is zijn roeken kwijt. En het carillon verspreidt aarzelende tonen. Melodie van de onontkoombare tijd. 

maandag 10 juni 2013

Geen gym

In de stilte van de zaal klinkt een monotone stem. Niet beginnen. Geen mobieltjes. Pas weggaan als. De leerlingen staren vaag voor zich uit. Het hoge raam omlijst zinderend blauw, maar binnen is alles verpakt in luchtledigheid. Dan ritselen bladen, pennen krassen. Kuchen, snuiven, een stoel die verschuift. Aan een mond ontsnapt een fluistering. Het geheim kan niet worden doorgrond.

donderdag 16 mei 2013

Crisis

Op het dunne satijn van de gesloten gordijnen stempelt de zon een grillig randpatroon. Ovalen, obelisken, rechthoeken, arabesken, als nooit voltooide gebouwen aan de horizon van een stad. Alleen het ebbenhouten beeld, vrouw met borsten, billen en buik,  toont zich in volmaakte lijnen. Massief torent ze boven de skyline uit. Voorbode van de Afrikaanse lente.  

Zes uur tien

Zes uur tien, zaterdagmorgen. De stad is nog niet door volk bezet. Merels zwenken sierlijk tussen daken en bomen, roeken zweven, hun vleugels breed gespreid. Langs de breuklijn tussen hemel en aarde lekt teer witgoud weg. In de heldere ether drijven okerwolkjes. Wordt het dan eindelijk zonnig vandaag? Nee, als ik me naar het westen richt, zie ik een wolkenpartij oprijzen, machtig en grijs. De wijzer verspringt -zes uur twaalf- ik trek me maar weer terug in mijn bed.

zondag 7 april 2013

Vannacht ben ik

Vannacht ben ik met je op gelopen. Tot aan de rand van de oude stad. Het maanlicht bescheen het carbon vlak van de vijvers. Duister dwaalde onder bomen en struiken, die onrustig bewogen bij iedere vlaag. Daar vroeg je met een glimlach of ik verder mee wilde gaan. De koude wind trok aan mijn zomerjurk. Weifelend bleef ik staan. Zo hebben wij opnieuw afscheid genomen. Niet een keer keek je om.

zondag 10 februari 2013

Dood hout

Wit vlokt over bankjes en paden. Dan is het alweer voorbij. Door de dunne sneeuwlaag steken staken. De kruidentuin is leeg en zwart. In de loofhof zonder loof kan ik de opgeklaarde hemel zien. Toch heerst erbinnen schemering. Ik hoor vogels kwinkeleren en -stijgen ze op- het trillen van hun veren. Maar aan een verwonde rozenstruik hangt moedeloos één knop. En als ik ga, schuifelt langs mij heen een knoestig paar, als stammetjes aaneengegroeid, teen voor teen de Prinsentuin in.

zondag 27 januari 2013

Protest

Boven is het even wit als beneden. Door de nevelsneeuw zijn alleen omtrekken van bomen te zien. Vlokjes smelten in tranen langs de voorruit van de snelbus. Kreunend en steunend vegen de wissers ze weg. Uit de weilanden stijgt een grondmist op waarin samenkleumende pony’s haast verdwijnen. Maar midden in dat ontkleurde beeld staat bij een boerderij een klein meisje –roze broekje, turkooizen jack en crèmewollen muts– met het sledetouw in haar hand naar ons te turen. Stil protest tegen de treurigheid.

zondag 20 januari 2013

Verloren land

Wolken met kappen van basalt en graniet dreigen het land te verpletteren. Waarom zie jij dat niet? In de zwarte grond is alle leven doodgevroren. Waarom voel jij dat niet? Aan de westelijke einder is een zwavelvuur ontstoken. Waarom ruik jij dat niet? In mijn droom vannacht vluchten we samen de schaduwstad in. De gebouwen zijn er zonder ramen en deuren. Op mijn lippen proef ik de smaak van bederf. Wie zich verliest gaat verloren in dit hermetische vergezicht.

donderdag 17 januari 2013

Hemel en aarde

Als een glad gepoetst schild scheidt het avondlijke firmament de hemel van de aarde. De maanzeis heeft het blauw verwond. Overal gapen gaten waaruit onwezenlijk licht komt sijpelen. Op het witbevroren dak aan de overkant landt een kraai. Hij draait en draalt voor hij mijn kant op kijkt. Welkom, wijze man. Ik hoopte op nog een paar dagen. Dan slaat hij zijn vleugels weer uit. Er is nog tijd.

zondag 13 januari 2013

Na een lange herfst

Aan de horizon gloort grijs met roomwitte lijnen die loom naar het oosten reiken. Maar daarboven juicht blauw. Weilanden zijn met sneeuw bestoven. Zilverberken blinken en op de sloten knarpt een glasdun laagje ijs. De vaarten -nog open- laten de rimpelloze bovenwereld zien. Als ik langs rijen populieren de weg af draai, ratelen zonnestralen over mijn gezicht en armen. Door het open raampje, ruik ik de winter. Helder. Schoon. Opgeruimd.

zaterdag 5 januari 2013

Cap Finisterre

Glip door het oog van mijn geest. De duisternis is er zwarter dan een nacht in het Turkse hooggebergte. De dag spreidt een verblindend licht als boven de oceaan bij Cap Finisterre. Al die plekken waar ik nooit was. Toch heb ik er gedwaald. Vanmorgen bij het ontwaken vond ik mijn kamer terug in zilver velours. Een merel zong. Even meende ik dat het lente was.

donderdag 3 januari 2013

's Nachts

’s Nachts als de demonen komen en ik weerloos ben. Blijf dan bij me. Haal me aan. Je brede rug vormt een onneembare vesting. ’s Nachts als de demonen komen. Ze fluisteren boze gedachten in mijn oren. Word wakker. Raak me aan. Weet dat ik besta. Ademloos luister ik naar het donker dat zich niet laat raden. Alleen. Demonen die ik niet overwinnen kan.

zaterdag 29 december 2012

Niets belooft

Niets belooft het nieuwe jaar. Het houdt het lot verborgen. De hemel laat alleen maar grijzen zien, vlak en leeg achter de schrale berkenkronen. Zwijgen. Niets belooft het nieuwe jaar. Ik wacht. Tevergeefs. Uit de donkere aarde steken restanten omhoog van een voorbije oogst. Geen herinnering. Nergens wordt gezaaid. De regen heeft brede geulen geploegd, waarin de wolken zich drenken. Bedekt. Niets belooft het nieuwe jaar. Niets belooft.

donderdag 27 december 2012

Landen

Helder zoemen: het voertuig glijdt voort in de nacht. Het landschap bestaat uit ritmisch gerangschikte stoelen, de lange streep neon erboven, mijn gestalte in contouren geschetst. Onhoorbare regen biggelt langs de ruiten. Heel in de verte zijn verlichte rechthoeken te zien. Bewijs van leven. Weer dompelt de trein zich in duisternis, laat rode grondlampen achter zich. Bundels markeren de grote weg waarlangs capsules naar de bewoonde wereld snellen. En als een ruimtestation verrijst de stad.

zondag 25 november 2012

Van verre

Grijs rijst aan het oosten, met een zweempje rood omzoomd. In het transparante ochtendblauw kruipt traag de zon omhoog. Hij kwam te vroeg. Toch, van verre heb je hem herkend. Je trad hem zonder voorbehoud tegemoet. Kalm heeft hij zijn wang aan je borst gevlijd. En als de avond valt, is de hemel van zuiver turkoois. Paarse wolken, vlak en langgerekt, schrijden statig voorbij. Even gloeit er een kegel op. Dochter van twee moeders wees gegroet.

zondag 11 november 2012

Zondag

Na een miezerweek ineens een zondag. Niet uitbundig, maar toch een dag met zon. De lucht is glad en onbeschreven. Alsof we op de terugweg naar het voorjaar zijn. Maar in de tuin heeft de tijd onverbiddelijk sporen getrokken. Dorre bloemen, verteerde stengels en overal dood blad. Uit de aarde stijgt de scherpe geur van humus op. De grond voelt stug en vettig aan. Met een paar knippen is de hazelaar gekortwiekt. Zullen we de rozen nog even zo laten staan?

vrijdag 2 november 2012

Spierwit

Het blauwgroen van de morgen vloeit langs de ruiten aan de overkant van de straat. Op lichtend gele wolken drijft de ochtendzon. De koperen trans van de toren is met ecoline tegen de hemel  gepenseeld. Een bovenaardse wereld, waarin ik de vreemdeling ben. Geleidelijk slinken alle tinten. Tot alleen het grijs nog blijft. En als om dit grijs te loochenen, kringelt uit een schoorsteen een sliertje spierwitte rook.

zaterdag 27 oktober 2012

Nachtofficie

Slaperige klanken van de bandoneon drijven uit de open ramen. Lokken mijn ziel terug in mijn lijf. Maar het asfalt brandt onder mijn moe gedanste voeten. Kom mee naar huis, zeg jij. Alles beweegt. Steeds veranderen de kleuren van de neonletters. Mojito is verraderlijk spul. Je hebt gelijk. Je grote hand omklemt de mijne. De torenklok slaat eenmaal: het is half vijf. Maar de wachter slaapt en sluimert niet. Deze nacht is nog niet voorbij.  

zondag 21 oktober 2012

Ariadnes draad

De duisternis valt vroeg in vanavond. Het landschap verliest zijn trekken al. Kruinen smeden zich aaneen tot een grillige ommuring. Door de kieren verschijnen en verdwijnen lampen van een verre boerderij. Vuurvliegjes die meteen uitdoven. Voor ons zweeft een leegte waarin niets lijkt te bestaan. Het asfalt reikt niet verder dan de lengte van het lichtspoor dat wij volgen. In deze onwereld vormt de vangrail onze draad. Terug naar het einde. Terug naar een transcendente tijd.  

zondag 14 oktober 2012

ovt

De wind trekt diepe rimpels in de vaart, de toppen van de populieren buigen. Even later slaat er regen tegen onze autoruit.  Zif zaf, zif zaf. De wissers vegen halve ovalen, waardoor het landschap in tweeën splijt. ‘Morgen zou mijn vader 86 worden,’ zeg ik, meer tegen mezelf. Zif zaf. Alles is gedompeld in lood en zink. Je knikt. De waarheid vraagt niet om woorden. En als we de snelweg op rijden, voegt er boven ons een strook hemelblauw in. Even zelfs komt de zon langs het wolkendek kijken. Klik: de wissers liggen weer stil. Maar in de spiegel kan ik op de achterruit nog druppels zien ter herinnering aan een onvoltooide tijd.   

dinsdag 2 oktober 2012

Onhoorbaar herfst

Mijn klipklop op de natte stoep, zuigende sporen van de bus over het wegdek van de brug: de herfst van mij jeugd zingt in mijn oren. Het donker komt na een korte schemering waarin elk geluid nog groter klinkt. Het stotteren van een brommertje, slaande autodeuren, een plastic tas, vlaggen die zich van hun stalen koord los willen rukken. En als ik op de singels loop, ploft er vlak naast mij een kastanje neer. Wat gaat het vlug, denk ik verbaasd. Dan, in een impuls, keer ik op mijn schreden terug. Ik raap de kastanje van de grond en steek hem in mijn zak.  

donderdag 27 september 2012

Oogwenk

De ochtend verwaaide in een oogwenk. De middag verregende voordat hij begon. Maar vannacht, toen ik opstond omdat ik schreeuwen hoorde, raakte mij onverwacht de eeuwigheid aan. Tegen de schoonste hemelkoepel die zich ooit toonde, stond een rookglazen halve maan. Sterren, groot en klein en talrijk, fonkelden als droppels op een donker raam. Zelfs de kreten van het stel op straat zette mij niet in beweging. Alles leek mogelijk zolang ik daar maar bleef staan. 

zaterdag 22 september 2012

Zwarte Messias

De regen maakt mijn haren nat. Druipende haren die plakken langs mijn slapen en wangen. Maar in jouw stugge kroes schitteren kristallen. Hoe kan het dat regen jou beter staat? Je komt uit het droogste land ter aarde! Je zegt: ‘Ik zie mijn hemel in jouw ogen, echt waar.’ Een compliment dat me ongemakkelijk maakt. ‘Is er ooit een zwarte Messias geweest,’ vraag ik (misschien word je dan kwaad), ‘als je Mandela even niet mee zou rekenen?’ Je lacht zowaar. Zoals alleen een Afrikaan kan lachen in de regen. En het grijs dat ons omgeeft, verdwijnt in je geopende mond, achter je ivoorwitte tanden. Je antwoordt: ‘Maria leeft.’   

maandag 17 september 2012

Ik zag het

Ik zag het licht door de waterspiegel breken. Bundeling van het helderste wit. Puur en volledig. Allesomvattend licht dat de schemering doorboorde. Hunkerend. Koesterend licht. Geur van gember- en honinglicht. Zilt smakend licht. Nooit onderbroken. Omhelzend licht. Ontsluitend licht. Hoogverheven licht. Leidend. Voleindend. Volkomen. Tot ik mijn ogen opende.

vrijdag 14 september 2012

Warfhuizen

Waar eens een eilandgeest waarde, kruien leien leem. Afgedamd zijn de waterstromen, ingedijkt, bedwongen. Sluizen, zijlen, bruggen vormen ankers in een oceaan van groen. Als masten in een haventje verheffen zich op een wierde de bomen. De geur van mest en hooi. Ergens ronkt een tractormotor. Het trage licht strijkt langs de wolkenhemel, die het vlak in helften deelt. Zo hoog, zo ver, zo ruim, zo breed, dat mijn blik als vanzelf naar binnen keert. Op zoek naar woorden die de leemte vertellen kunnen. 

donderdag 6 september 2012

Barbaarse vertellingen

De scherf van een granaat heeft jou gemist, stond in een vergeten krant. Waarom? Je mooie lijf niet stuk gereten op de kale vloer van een aan puin geschoten huis. Niet jij. Je ogen niet gebroken, al is je wang geschramd. De geheimenis van de dood binnen handbereik. Mij trok het licht. Jouw lot, met zijn gekromde vingers, rosse vacht, zijn gretig kijken, bleef een schim voor mij. Toch, in het dicht begroeide bos   -de dorre tentakels onderin, het afgestorven grijs- keerde ik terug naar jou. Ik hoorde regendruppels ruisen. Zo fijn, dat door het naalddak geen de bemoste bodem raakte waarop ik zat. Niet jij.

Geïnspireerd door: ’Contes Barbares’ van Paul Gauguin

dinsdag 28 augustus 2012

Marmer

Het landschap heeft zoveel gezichten als er kleurschakeringen zijn. Bruine akkers staan vol modderpoelen, de bedauwde weiden schijnen zilvergrijs. Zachtgeel ademt achter de berkenbomen. Om hun grauwe stammen slingert rijkelijk groen. Wolken zijn met messing licht dooraderd. Nog hoger effent de lucht zich in zuiver blauw. Zwaluwen vluchten in die leegte. Hun wieken lijken gevouwen door één hand. Heel even toont er mij een zijn monnikskleed, voor hij in het marmer verdwijnt. Dan reist mijn blik terug langs rosa bellisima en hemelsblauw naar een aardser verfpalet.

maandag 20 augustus 2012

Wind van zee

Zelfs kopersulfaat en kalk kunnen dit forsforvuur niet doven. De zandvlakte zindert in het licht. Vlammen bijten in de naakte huid van mijn rug en armen. Geen schaduw om te schuilen en ook geen zuchtje wind. Alleen een monotoon mompelen, dat zich mengt met het murmelen van de zee. Een kinderkreet, het krijsen van een meeuw. Lome roodwitte zeilen, een containerschip schuift voorbij. Jongetjes vangen krabbetjes en garnalen, graven geulen waarin lauw sop blijft staan. Schelpenscherven onder mijn voeten, ribbelzand, zeewier en zog. En eindelijk die fel begeerde koelte van het water. Maar geen zuchtje wind van zee.  

donderdag 9 augustus 2012

Openbaring

Boven de Tussenklappen stuwen loden wolken. Ze volgen ons met gestage tred. Muntendam ligt al ver achter ons. Bereiken we nog op tijd Zuidbroek? Ruig struikgewas groeit Tussen de Venen, zuring, distels, fluitenkruid. Langs de sloten buigen tere koekoeksbloemen onder de aanwakkerende wind. Wacht even. Je camera. In het oosten gromt en rommelt het. Hé, nu niet treuzelen meer! Ik zoek mijn paraplu. Dan, onverwacht, openbaart het zonlicht zich. Graan schittert tot aan de horizon. En heel in de verte weg, dicht boven de aren, glijdt een blauwe kiekendief.  

zondag 5 augustus 2012

Hoe het begon

Bedeesd, zo begon het, met een vederlicht tikken. Sporen trokken trillend langs het raam. Plasjes vormden zich op de vensterbanken. Glimmende klinkers in de straat. Ineens kwam er een harde wind opzetten. Het goudvaantje op het oude wijnhuis sloeg naar het zuiden om. Beken klaterden van de daken. Het was of het doek van een marktkraam leeg werd geschud. Gulzig slurpten de putten de overvloed naar binnen. En in de regenpijp gorgelde een sonore toon. Zoals toen het land van het water werd gescheiden, nog voor het allereerste woord.

dinsdag 31 juli 2012

Stedumerweg

De hemel bloedt boven de woeste leegte. Het is of de wereld ten einde komt. Rakelings scheert de vuurbol langs de aarde. Neveldruppels slaan het licht in miljoenen fracties uiteen. Het spreidt zijn magische licht over de schapen, die alleen uit ruggen bestaan. Het laat de iepen in de houtwal gloeien, het raakt de naakte buik van de trekvaart aan. Westwaarts rijd ik, de vuurgrens tegemoet. Weg van het verworpen land aan de Stedumerweg. 

woensdag 18 juli 2012

Prinsentuin in de regen

Waarom loop ik hier? Ik heb het allemaal eerder gezien: de natte kiezels, de donkervochtige muren, de treurwilgen die mismoedig druipen. Doorgaans ga ik aan de poort voorbij. Toch ben ik hier. Prinsentuin in de regen. Omlijst door het venster van de loofgang staat een roos die Erotika heet te prijken. Dikke droppels bedekken haar zoet wasemende huid. Prinsentuin in de regen. Aartsengelwortel, monnikskap, roomse kervel en valeriaan herinneren aan oude kloosterhoven. Ze groeien zusterlijk zij aan zij met kruipend zenegroen, absint alsem en stinkende gouwe. Als ik onder de linden schuil, schudden die hun water uit. Prinsentuin in de regen. De bomen vloeien en suizen. Zelfs de verkeersgedruis lijkt afkomstig uit een andere eeuw. Ik wil nog even blijven. 

zondag 15 juli 2012

Licht van belofte

De zomer heeft zich teruggetrokken naar de randen van de dag. In het halflicht van de morgen blinkt een belofte, die niet kan worden ingelost. De noordenwind schuift zware pakken binnen. Alle kleuren lijken met fluor aangestipt. Roeken vergaderen op het hof in de bomen. Een kruist er zelfbewust mijn pad. Alsof hij weet dat zijn grauwe dracht de dag zal gaan regeren. En toch, zodra het avond wordt, zet een barnstenen zon de stad in zwavelkleuren.  

zaterdag 14 juli 2012

Niets

Alles verandert, niets blijft. In het voorjaar ontkiemt de zomer, augustus luidt het najaar in en ten slotte zal ook de winter komen. Niets beklijft. Hoop verpulvert, verlies omlijnt nieuwe vormen. Aan de horizon verschijnt het eerste licht. De morgen heeft de nacht alweer overgenomen tot ook deze dag verglijdt. Zilveren wolken drijven voort. Een merel laat zijn ochtendlied horen. De sirene van een ambulance neemt de tonen over: een leven zal nooit meer hetzelfde zijn. Niets staat stil. Na elke herfst komt de winter, het voorjaar, daarna de zomer. Alles blijft.

Losjes gebaseerd op ‘Everything must change’ van Oleta Adams

vrijdag 6 juli 2012

De stilte zingt

De stilte zingt. Het carillon spant ruime bogen. Paukenslagen op het hele uur. Het hemelvel trilt. Roeken komen langs gevlogen: ze laten in hun roep castagnetten klinken. De snerpende fluitjes van spreeuwen daar overheen. Een meeuw dreigt en smeekt, maar vindt geen gehoor. Dan is er alleen nog een onbestemd ruisen. Duiven klapperen op de dakrand neer en koeren met borststem over en weer. De atmosfeer is vervuld van klanken in alle pigmenten. Eindelijk spoelt de zon wat vanille over de toren heen. Heel kort. De klok slaat half tien.

woensdag 20 juni 2012

Lauden

Voor de lauden werd niet geluid, toch was het jouw laatste morgen. De hemel brak open en de zon goot haar aureoline over de velden uit. Je hield van de met zout doordrenkte kwelders, van de wind die ’s winters guur kan zijn, van het uitzicht zonder einde. Nu zweef je als een zwemmer in geheime zee met de getijden mee. In het titaanwit boven de dijk staat jouw penseelstreek ter ondertekening van de eeuwigheid en het heden.

Ter herinnering aan Betty Wiersma


donderdag 7 juni 2012

Zestien

De tijd dat ik kon zeggen ‘later’ is voltooid. Nooit had ik veel verwachtingen of dromen: het leven scheen mij al zo lang en groot. Hoe zou het zijn, dacht ik vannacht, als ik nog eens zag met tienerogen? Op een namiddag van school naar huis fietste ik langs de Esserberg. De lentezon viel door het ritselende loof in talloze vlekjes op mijn huid. Schapen lagen loom in de wei, een merel floot zijn lokkende toon. Boven de heg blonk het rood glazuren dak van een boerderij. Nergens was een mens te zien, de hemel was strak en schoon. Van heel hoog scheerde plotseling een meeuw naar beneden. Een oerkreet ontsnapte zijn keel. Het was alsof hij mij riep. Dat besef ik nu voor het eerst.   

zondag 3 juni 2012

Schuchter

Het landschap bestaat uit horizontalen. Koolzwart woud omzoomt het boerenland. Verder groenen zover het oog kan reiken, van limoen tot viridiaan. Alom aanwezig zijn de wolkenformaties, hoog en breed en log en traag. Dan zwelt de wind en drijft ze uit elkaar. Witte plukken dobberen met sierlijke veren als zwanen op het hemelmeer. Telkens komt de zon me begroeten, heel schuchter en maar voor heel even. 

maandag 28 mei 2012

Maan boven Rome

27ºC. Rome. De zon heeft zich in tweeën gesplitst. Buiten het Pantheon laat ze haar blikkerlicht branden. Door de oculus in de koepel werpt ze haar mildste blik. Het gemurmel van honderden stemmen, duizend schuifelstappen op de marmeren vloer, het sprakeloze wachten op het ongekende: alles schijnt in overeenstemming met die weerglans te klinken. In de kokerstraal zweven ragfijne deeltjes, als om ons te laten weten waaruit wij opgebouwd zijn. Van ontzag vervuld verlaat ik de kerk. En bij avond verschijnt boven het Castel Sant’ Angelo een bijna volle maan. Dezelfde maan die staat boven Groningen. Dezelfde maan die zal schijnen wanneer ook ik dwarrel als een stofje in het licht van het Pantheon.

zaterdag 19 mei 2012

Doof alle lichten

Doof alle lichten: genoeg is genoeg voor vandaag. Zoek met je mond de mijne. Herinner je wie ik ben. Laten we dansen in het donker, dicht tegen elkaar. Ik zal weer voor je vallen net als toen. Breng het heilige water aan mijn lippen. Vul de schemering van mijn ziel. Altijd was ik bang voor wat er zou gebeuren. Maar dat ben ik niet langer meer. De melodie, het ritme slepen me mee. Soeverein, zo voel ik me, van alles los gezongen. En als het licht van de morgen de herinneringen heeft weggeveegd, hoor je misschien mijn naam nog in de fluistering van de zee.

Ode aan Donna Summer 

donderdag 17 mei 2012

Nooitzomernachtsdroom

Ik droomde dat ik juist ontwaakte. De wereld om mij heen was glanzend geel. Zonnestralen dansten op de blanke huid van mijn armen. In de zinderstilte hoorde ik het pulseren van mijn hart. Maar toen ik mijn ogen opendeed, drukte een onzichtbare hand mij neer. De matte atmosfeer doofde alle zinnen. Tussen de gordijnen door scheen de zon zwak en omfloerst. Als een blind geslagen oog. En ik verlangde terug naar mijn net verlaten droom.

donderdag 26 april 2012

Regennacht

Ragfijne lijntjes zoeken hun weg over het vensterglas. Een regennacht in Groningen. Je schudt de druppels van je jas en gooit je schoenen uit. Je paraplu blijft open in de haldeur staan. Ook je broek is nat. Zou overal regenen op de aarde, vraag ik als je me in je armen sluit. Ergens start een auto, twee bundels glijden langs het raam. Een brommer ronkt voorbij. Een hoge meisjeslach. Het is een regennacht in Groningen. De sfeer ademt melancholie. Dit is mijn leven. Ik zal me moeten schikken naar de regels van het spel. Ook na deze nacht. Een regennacht in Groningen.

Zeer vrij naar: Rainy night in Georgia - Ray Charles

zondag 22 april 2012

Zwaar gemoed

De wolken zijn van kwartsiet, zilver gezandstraald en gepoetst. Loodzwaar rusten ze op de schouders van torens, flats en huizen. Kozijnen en daklijsten steken er roomwit tegen af. Ver weg rommelt het dreigend. Eén enkele bliksemschicht, gevolgd door een klap. Even later trekt een fijne druppelnevel langs de ramen, die meteen in klaterregen overgaat. In een korte stilte breekt de hemel open: een geelgloed streelt vluchtig langs gevels en daken. Dan is het koudvuur alweer gedoofd. Het wolkendek trekt samen, vormt zich naar de staat van mijn gemoed, asgrauw, dofgesleten.

donderdag 19 april 2012

Complementair

De westenhemel lijkt gevuld met water waarin de wolken zich als inktvlekken verdunnen. Oostwaarts is de lucht strak korenblauw. De oranje verlichte Martinitoren contrasteert in buitenwereldse kleuren, als op een schilderij van Seurat of Gauguin.  In de raamlijsten verschijnen stillevens: een kamerpalm, de rug van een bank, de boekenkast, een glas wijn op een bijzettafeltje. Nergens de maan. Een ster trilt hoog boven de daken. 

donderdag 12 april 2012

Oostersluis

Wolken als paleizen schrijden voorbij. Het landschap tintelt in het onbevangen zonlicht. Forsythia bloeit bij elke boerderij. Uitdagend spreidt zij haar kleed tussen de naakte struiken. Op de aak die wordt geschud in de Oostersluis, houdt de schipper de wacht, handen in de zij, zijn ziel in zaligheid. Grijsaards met petten leunen aan de reling van de brug. Ze roken zelf gerolde sigaretten, mompelen voor zich uit. Het is hun tijd. 

maandag 9 april 2012

Boerakker voorbij

De dag verschraalt. In het povere licht schijnt elk object op zichzelf te staan. Ruige rode pollen, door de noordenwind geplet, vormen atollen in de vlakte. Berken knielen op de binnendijk neer. In de oude polders zoekt een carbon hemel zichzelf in rusteloze poelen. Ganzen en geiten vormen witte vlekken tegen de kweldergrond. Even dringt de avondzon door het wolkendak en steekt de levensvlam aan. Ik vang een glimp op in het raam van een huisje aan de dorpsrand. Dan ben ik Boerakker alweer voorbij. 

donderdag 29 maart 2012

Oosterpark

Snel, alsof een toneelmeester het decor van 'de stad bij nacht' optrekt, verdwijnt het donker. Maar de volgspot blijft gedoofd. Aan de vijver dommelen eenden met weggeborgen koppen. Vocht druipt van schrale struiken en op het grasveld parelt dauw. Hoog in de ongebladerde bomen zijn kraaien nesten aan het bouwen. Klagelijke kreten klinken op. Zoals uit een koor in een Shakespeariaans treurspel. De goede dingen van de dag zijn nog slaapziek. Al heeft de dag zijn ogen geopend.

woensdag 21 maart 2012

Retour

De stad is een eiland in de groene zee. Twee lijnen brengen de wereld binnen. Je was hier liever niet of nooit meer geweest. Een vooruitgeschoven post van een leven dat elders wordt geleefd. Hoe vaak niet heb je in jouw dromen deze stad verlaten? Iets hield mij hier. De haven, omarmd door huizen, is een plaats van blijven. Geen skyline, geen metro, zelfs geen tram. Het ommeland te vlak, te weids, te leeg. Te ruw stoot de hemel op de aarde. Maar als ik de eerste flats ontwaar, het viaduct, de pastellen van de brug, dan juicht mijn hart: ik ben terug.  

donderdag 1 maart 2012

Grijstonen

Pezen schijnen wit te zijn, hersenen zijn grijs en vlees is bruin bestorven. Zo strekt zich als een opengelegd lijf het landschap voor mij uit. Nevelen vervagen elke vorm. De uitgebeende gronden ademen hun laatste dooivocht uit. Het is maart: niets houdt de hefboom van de tijd nog tegen. Maar vandaag heerst ongeduld in alle varianten grijs. 

donderdag 23 februari 2012

Droomverlangen

Een zinken lucht echoot in poelen en in sloten. Koplampen werpen sterren op de vettige ruit van de bus. Het is vroeg, ieder schijnt nog in zijn droombeelden te huizen en terug te verlangen naar de warmte van het bed. Langs de zwartsatijnen weg staan raffia bomen, het vilten gras vlijt zich daar gewillig tussenin. Achter de horizon blijft de dag maar dralen, alsof ook die zich nog eens omdraaien wil. Dan toch matigen zich de grijzen. Het is of er een gordijn wordt opgetild waarachter eindelijk de werkelijkheid verschijnt. Maar in dat witlicht blijkt wat zich als waarheid toont, verlangenloos ontdroomt.

zondag 19 februari 2012

Marum

Een molen met stille wieken steekt pittoresk boven de kruinen uit. Maar in het weiland langs de weg ligt een fiets, door verveelde jongeren neergesmeten en op het dak van het bushok een plastic container. Plattelandsidylle. De dag sterft voor mijn ogen als een oude hond, uitgewoond, natgeregend. Even droegen de wolken een barnstenen gloed. Hoop. Met het stampen en zuigen van de wind vervlogen. Nu drijft een zwaar rouwfloers binnen. Ik verberg mij in woorden die mij niet hebben willen. Zwijg. Soms bedenkt een schrijver nuttige dingen en soms nutteloze. Ik hoop dat de jeugd van het prachtige Marum mij dit niet euvel duidt.

donderdag 9 februari 2012

Voor de duur van

Vraag me niet waarom de lucht teerblauw is als een babydekentje. Vraag me niet waarom de zon, die laag over de daken strijkt, door roze stralen wordt omhelsd. Vraag me niet waarom een kinderstem me roert tot tranen. Vraag me niet waarom mijn lippen beven wanneer ik je daarover vertel. Als het lijf de ziel omknelt, voel je dat de ziel bestaat. Je vraagt me, waar jouw ziel zich dan heeft verborgen. Ik moet je het antwoord schuldig blijven. Je hebt de waarheid met je meegenomen toen je je lichaam achterliet. Misschien, voor de duur van dit gedicht...? Ik weet het niet.

zondag 5 februari 2012

Mantra

Sneeuw, sneeuw, sneeuw bekleedt de terp, het dak van het kerkje, de toren. Sneeuw, sneeuw, sneeuw rust op akkers en weiden, op het kuilvoer, op de rand van het hek. Sneeuw, sneeuw, sneeuw laat de schapen vuiler lijken. Sneeuw sneeuw sneeuw langs de weg die als een zilverlint door het landschap glijdt. Sneeuw, sneeuw, sneeuw tot waar ik door het raam van de bus kan kijken. IJsschotswolken hebben de zon het zwijgen opgelegd. Als de wind hun lippen opent, gloeit er in het uitgestrekte wit heel even wat geel. Een houten bord met ‘Te koop aangeboden’, daaronder is nog ‘woning’ neergezet. Toch is er in de verste verte geen woonhuis te bekennen. Alleen die sneeuw, sneeuw, sneeuw en in de kale takken van de boom, als een knot wol aan breipennen gestoken, een leeg merelnest.  

    donderdag 2 februari 2012

    Wedergeboorte

    In de kier tussen de gordijnen vermengt de fluweelblauwe nacht zich met het witte licht dat gestaag opklimt achter de contouren van de stad. Kruinen, daken, torens, flatgebouwen maken zich los uit de schemering. Seconde na seconde verdunt de inktlaag zich; ten slotte lost hoog bovenin ook de laatste zweem duisternis op. Een vogel komt de nieuwe dag verkennen en kruist daarbij de oranje lijn waarlangs zijn soortgenoot, aan onze scheppershand ontstegen, door het schoongewassen luchtruim suist. Al zou de wereld zich van nu af nooit weidser tonen dan door die smalle reep die mij is gegund, dan nog zou ik weer worden geboren zoals op deze dag, zoals op dit uur.

    zondag 29 januari 2012

    Achterkant

    Meeuwen tasten de hemel af. Geen wolken, geen zon om de diepte in te schatten, alleen dat vale vlak. Maar als de trein zich in beweging zet en ik mijn blik laat dalen, zie ik witbevroren land, door onzichtbaar draad gescheiden, sloten met een vliesdun laagje ijs erop, de schoorsteen van de melkfabriek waaruit blanke rook komt drijven. De stalen wielen hervinden hun cadans. Boerderijtjes schieten voorbij, weidegrond en kleine stations waarlangs we stapvoets rijden. Uiteindelijk: volkstuinen, kantorenflats en de eerste huizen. Een lijn waaraan vergeten wasgoed stijfjes wiegt, tegen een heg een stel roestende fietsen. De achterkant van de stad, slordig afgehecht. 

    dinsdag 24 januari 2012

    Votief

    Een breekbare dag tussen de giganten. Aan de dauwgrijze lucht hecht zich een smalle bies goud. Alsof achter de horizon een votiefkaars is ontstoken waarmee deze ochtend wordt gewijd. Aan de bloemenkraam komen mensen hun eerste tulpen halen. Op het marktplein stappen roeken statig rond en inventariseren met een filosofenblik de wereld aan de grond. Toch, nooit komen ze tot grotere daden. Nooit vragen ze zich af wie er van ze houdt. Nooit willen ze het beste uit het leven halen. Nooit denken ze na over wat er hierna komt.

    zondag 22 januari 2012

    Binnen is het beter

    Binnen is het beter dan buiten. Water druppelt langs de ruit waarin kaarsvlammetjes grillig schijnen. De melkglazen lampjes werpen een behaaglijk licht. Maar in mijn hoofd is het nog het allerbest. In het oranjeroze glazuur van de hemel kriskrassen gloeiende lijnen. Halverwege staat een maan, vanaf de diagonaal weg gewreven, alsof hij weifelt of hij er mag zijn. Als ik opkijk, ontmoet ik mezelf in het donkere raam met mijn warrige lokken en oude peignoir. Binnen is het beter dan buiten.

    zaterdag 14 januari 2012

    De brug van Kampen

    De rivier kolkt onder het wegdek door en overspoelt een deel van de aanlegkade. Van het havenhoofd is enkel nog een eikenboom te zien die met zijn voeten in het water staat. Dan gaat de hefbrug omhoog: de Concordia, zwaar beladen, stuwt behoedzaam tussen de pijlers door. Het spoor van zog wordt met de deining uiteen geslagen. Als vaarwel laat de hemel abrupt al zijn water los, waarmee het stadsgezicht haast ten onder gaat. Maar te midden van die mistroostigheid glanzen hoog in de torens van de brug de katrollen goud.  

      woensdag 11 januari 2012

      Farmsum

      Hele sloten heeft het hoogwater opgeslokt. Het vette leem glimt als het dekschild van een tor. De zon kruipt kalm naar de rand van de kale vlakte. Door de houtwal laat zij zich als een zwak rossig schijnsel zien, tot ook daar het laatste licht bezwijkt. In de zwartgepolijste vaart weerspiegelen donkere bomen. Geheimzinnige schaduwen omcirkelen bootjes die aan de halfverdronken steiger zijn gelegd. Het is volle maan, misschien zal er springtij komen. 

      donderdag 5 januari 2012

      Drie seizoenen

      Boven mij strekt zich een zoutwoestijn uit, waarin richels zijn gesleten. Een zilverrand waar de zon zich heeft verschanst. Als ik doortrap, denk, moet ik het toch halen. In een oogwenk trekken de wolken samen. Regen jaagt in vlagen door de straat. Geen fietsweer, zei je. Maar toen ik wegging was de herfst nog niet begonnen. Thuis kleed ik me in de badkamer uit. De radiator rommelt, de waterketel fluit. En als het oostenlicht verzwart, weerspiegelt in de ruiten aan de overkant het labradoriet van een winterhemel. Drie seizoenen in een dag.

      zondag 1 januari 2012

      Anders

      Na de purperen knetternacht, de beloften, de in alcohol gedrenkte kussen, slaakt de ochtend één lange grijze zucht. De wind strijkt langs de ramen en dooft de kaarsen die toch al schamel brandden. Goed dan, geen feest meer. De goot ligt vol flarden rood karton, nog voor het einde van de dag tot dikke moes vertrapt. Wat had ik na twaalven ook alweer gezegd? Het moet anders: ik wil schrijven, een roman. Regen druipt van de straatlantaarns en klettert tegen de ruiten. De portfles staat binnen handbereik. Nog eentje dan. Ach, dat alles verpletterende boek, daarmee begin ik morgen wel.

      donderdag 29 december 2011

      Kroongetuigen

      De duisternis van de nacht zweefde nog tussen de bomen. Rondom het hof hadden de huizen zich naar binnen gekeerd. De voorste lantaarn was stuk geslagen en toen ik het looppad op wilde gaan, hield het schemerdonker me tegen. De leegte kwam me zo verlaten voor. Maar juist op het moment dat ik op mijn schreden terug wilde keren, sprongen in de kerk ineens de lichten aan: een warm schijnsel doorstroomde alle ramen. Het abstracte glas-in-lood van Jan van der Zee blonk me blauw en rood tegemoet. En in het koor zag ik voor het eerst de familiewapens, goud gekroond, van de Groninger notabelen. Stille getuigen van een eeuwenlange geschiedenis.

      vrijdag 16 december 2011

      Kind of blue

      De tijd verstrijkt. De tijd herijkt zich. Van de dagen rest niet meer dan een smalle strook. Regen komt en gaat in vlagen, als gestage jazz waarin een trompet zijn lijnen vlecht. Op het Akerkhof gekomen verstijf ik: het is of een enorme kraai is neergestort. Maar nee, in het prevellicht knielt op het gras een paraplu. De losgescheurde stof beeft en siddert en de baleinen zijn verwrongen tot een geschonden lach. Als de wind er vat op krijgt, heeft het ding geen enkel verweer. Zonder pardon wordt het tegen een boom gesmeten: vreemde vrucht in een verkeerd seizoen. Eenzaam, veronachtzaamd, lijdzaam ding. You make me feel a kind of blue.

      donderdag 8 december 2011

      Gauloises blondes

      Tegen het beregende slaapkamerraam, zag ik jou staan. Ik was onzeker of ik sliep of waakte. Maar ik wist: jij kon hier niet meer zijn. Al kan ik je huid nog voelen soms, als ik die foto van ons tegenkom. Meer dan één is er nooit genomen. Niet alleen onze liefde bleek te teer. Laatst rook ik weer de patchouli die altijd hing in je krullen en in je fluwelen jas. Weer rustte je hand in mijn hand, zoals we samen lagen tussen het loof. We rookten Gauloises blondes, want het pakje was zo mooi blauw. ‘Net als de hemel hierboven’, zei je met een lach. Maar op het moment dat je die woorden sprak, viel er over je gezicht een schaduw die je blik verduisterde.

      zondag 4 december 2011

      Nabij Ruinerwold

      Het is nog geen vijf uur in de middag, toch schemert er een aluinen maan. Aan de hemel hangen roerloos de langgerekte wolken. En waar de zon achter de bomen zakt, kleurt de horizon witgoud. Het bemoste dak van een rietgedekte boerderij, de vervallen schuur waarop duiven neerstrijken, een witgepleisterd huisje met rode luiken en een bord met 'Weerwille'. Nabij Ruinerwold omsluit ons het duister. Asfalt en hemelvlak smeden zich aaneen. Het oog wordt geleid door witte onderbroken lijnen. Glanzende silhouetten duiken op en verdwijnen. Tussen de houtsingels door glipt schielijk lamplicht van een hoeve die er schuilt. Tot in de verte in een zee van schitteringen eindelijk de stad verschijnt.

      woensdag 30 november 2011

      Suiker

      Meeuwen wentelen op de hoge winden: een handvol snippers aan de horizon. Langzaam rukken wolken op in hemelsbrede formaties. Eén lijkt als verkenner vooruit gestuurd te zijn. Onverschrokken legt hij zijn solo af in de grote leegte. Dan zet –haast zonder schemer– de duisternis in. Een weezoete geur drijft door de straten. Uit de schoorsteenpijp van de suikerfabriek meandert de dikke, witte rook. Silo’s wachten met rommelende magen. De metalen pijpen als armen om hun buiken gelegd.

      dinsdag 22 november 2011

      Begin en einde

      Nog verder heeft de hemelgeest zich in de straten gedrongen, als een ongenode gast. Met gebogen hoofden schuiven gedaanten schielijk door de onderstad. Als ik de provinciale weg opdraai, voel ik een kille hand om mijn gezicht. Uit de nevel doemt een andere fietser op, die net als ik zijn lampen richt. Rakelings passeren wij elkaar zonder zelfs een blik. De akkers liggen opgebaard, naakt onder een kille deken. Ergens klinkt het schorre krijsen van een meeuw die de lucht niet van het land kan onderscheiden, het begin niet van het einde.

      zaterdag 19 november 2011

      Hereplein

      De hemel is van glas waarin witte wolkenlijnen zijn gegraveerd die elkaar halverwege kruisen. De dwarsstreep lost voor mijn ogen op en verbreedt zich daarbij, zodat de vleugels van een zwaan verschijnen, die met lange, gestrekte hals zijn weg naar het zuiden kiest. Onder de bomen rondom het Hereplein ligt op een bank een man te slapen, ineengedoken, zijn rug naar het stadsgewoel gekeerd. Niets ziet hij van de statige huizen, niets van de glazen kunstgalerij waarin een installatie met kleurige knipperlichten is opgesteld. De bussen ronken achteloos aan hem voorbij. Een moeder weifelt: zal ze met haar zoontje, dat van vermoeidheid huilt, even op de andere bank gaan zitten? Tenslotte stapt ze toch snel door. Duiven loeren naar de man die geen brood heeft om te delen. En ook ik aarzel voor ik het halfrond van het plein betreed. Dan krimpt mijn hart, want aan de overjas van de slaper hecht zich een donsveer, zwart, trillend in de wind. Als ongerijmd bewijs dat zich ooit een schepsel tegen die gebogen rug heeft aan gevlijd.

      donderdag 17 november 2011

      Aan de grond

      Het dak is met een ijslaagje bedekt, wit opgevroren. Door het grijsblauw van de vroege hemel ploegt een vliegtuig, niet groter dan een speldenknop, die er haarfijn zijn pennenstreek zet. Kalm kringelt de rook uit de schoorstenen, dichte grauwe wolken waar nog wordt geslapen, uitwaaierend wit waar al mensen zijn opgestaan. De toren, een met tule omfloerst silhouet, prijkt fier boven de stad die aan zijn voeten ligt te sluimeren. De byzantijnse kroon en de sierlijke hoekkantelen lijken door een fijnschilder te zijn uitgewerkt. Een laatste vleermuis haast zich klapperend naar zijn schuilplaats in de spelonken, de dag dringt achter de horizon. En even later –als door een hogere macht bestuurd– doven in één beweging alle straatlantaarns. De lucht kleurt opaal, uit het oosten komt een zachtgeel licht op, dat een koude dag belooft. Ineens ben ik aan boord van het vliegtuig, hoewel het zich niet langer in mijn blikveld bevindt, tussen de passagiers en de bemanning. In stilte deel ik het schouwspel van dit wonderschoon ontwaken dat aan de invloed van elk vernuft ontstegen is.

      donderdag 10 november 2011

      Victoriaans

      De wereld is in wol verpakt. Dikke vaalgrijze vachten. Er is geen kantorenflat te zien, geen  penthouse, geen ziekenhuistoren. Tegen het vlakke achterdoek vormt de rij herenhuizen een decor, waarin de spelers als schimmen zwijgend langs elkaar bewegen. Londen aan het einde van de negentiende eeuw. En ‘s avonds zweeft om het melkglas van de straatlampen een geheimzinnige waas. Aan een daklijst danst een spinnenweb, kapot getrokken. De rook uit de schoorstenen lijkt in het wolkenpak juist stil te staan. Van de Martinitoren rest slechts een stomp, die in het oranje voetlicht staat te dampen. Als een ruïne uit een Victoriaans griezelverhaal van Bram Stoker of Mary Shelley.

      dinsdag 8 november 2011

      Er is niet zoveel

      Er is niet zoveel dag meer. De ranke torenpiek van de Sint Jozef is met gebrande omber neergezet. In de koude vibreert de winterstilte. Er is niet zoveel dag meer. De met as bestrooide daken verwaaien in het grauw. Er is niet zoveel dag meer. Eén voor één verschijnen de okerlichten aan het donkere azuriet. In de huizen blikkeren blauwe ogen, gordijnen worden dicht geschoven, schemerlampen aangeknipt. Er is niet zoveel dag meer. Ooit kon ik sterren tellen tot miljoen. Of tot oneindig. Er is niet zoveel nacht meer.

      vrijdag 4 november 2011

      Uit het geheugen opgetekend

      De muziek stopt met een droge klik, mijn thee is koud geworden. Toch blijf ik gekluisterd aan de bank. De stilte is enorm. Gisteravond nog heb ik je ruwe wang gekust. Je was vrolijk en vol goede gedachten. Over hoe je gauw genezen zou en hoe we dan samen weer eens naar de stad zouden wandelen. Ik ben die weg alleen gegaan. In de zoelte van de zomernacht, die elk geluid met velours omkleedde. Weer sta ik aan je bed, je hebt je korte strijd gestreden. Onder het dunne ziekenhuislaken ben je al nauwelijks meer overgebleven. Het raam staat open. Buiten ruist de branding van stad. En ik zie hoe achter de daken -in machtig rood gezonken– de zon heel langzaam ondergaat.

      woensdag 2 november 2011

      Allerzielen

      De herfst heeft zich van de zomer losgezongen. Het licht verblauwt al, hoog aan de lucht foerageren roeken: vreemde littekens op het gave hemelvel. Wanneer ik het kerkhof betreed, zwelt in mijn borst een zucht. Niet om droefheid of verlangen, eerder om de jaren die stilaan vergleden zijn. De heg schijnt paars in het licht van de neonlampen. Tussen de graven dwalen vlammetjes, door schaduwhanden beschut en fluisteringen smelten samen tot één stem. Daar zijn de ouders die hun kind verloren. Hier knielt de weduwe die haar man nooit meer zag. Ze legt asters op het graf, geen rozen, want het is al zo lang voorbij. Als ik de bladeren heb weggeveegd en je naam weer zichtbaar wordt, blijven mijn lippen zonder woorden. Werkeloos sta ik op het pad. Jij bent niet hier, al daalde je af in deze bodem. Waarom laat je me alleen, denk ik, terwijl ik voor jou gekomen ben. Maar als ik door het hek de wereld der levenden weer inga, zie ik aan de hemel een kantelmaantje dat lacht tegen het zwart van de nacht.

      donderdag 27 oktober 2011

      Fovea

      Er is weer een heel klein beetje blauw aan de lucht. De ochtend bleef vol wolken, hoog en massief als bergwanden in de Rocky Mountains en –zo leek het– even ontoegankelijk. Het water van het Verbindingskanaal was bruin en dik. Aan de oevers hield zich zelfs geen visser op. De laatste bladeren klampten zich vast aan de stille takken van de singelbomen. Een windvlaag voerde de geur van aarde met zich mee, die herinnerde aan bietencampagnes uit vroegere tijden. En aan 11 november in de regenkou met een lampion die niet branden wilde. Maar om een uur of vijf –eenmaal thuis, ik had de hoop al laten varen– brak in het hart van het wolkendek de hemel plotseling open. De toren toont mij nu zijn zonnigste kant, de windvaan –met het wapen van Groningen– op het oude wijnhuis aan de Boteringestraat staat in de koperen gloed te blinken. Terwijl ik dit schrijf, klinken vanaf de Grote Markt niet langer de kreten van Occupy, maar een aanhoudende dreun van het honderdzoveelste evenement. En ik prevel voor mij uit op het ritme van de drum: ‘Geef het volk brood en spelen.’

      maandag 24 oktober 2011

      Grand Opening

      Ik had het me heel anders voorgesteld: toespraken, vuurpijlen en een toepasselijk blauwsatijnen lint, door de burgemeester doorgeknipt. Een feest tot in de late uurtjes, met tapas, Spaanse wijn en dansmuziek. Ach, zoiets loopt altijd anders dan je wilt. Werk, boodschappen, een afspraak met een vriendin. Gauw eten, want er moet nog snel een stukje af over mijn Grand Opening. De eerste zin had ik gisteren al staan: ‘De dag stierf onder mijn handen’. Maar ja, veel feestelijks zat daar niet in. Dus kijk ik vanavond nog eens goed uit het raam. En zie: de torenkroon is met goud bezet. Een half maantje rust tevreden op zijn rug. Met een fijne lijn van licht maakt hij de cirkel rond. Zo heeft zich ook –heel teer– tussen jou en mij een draad gesponnen, die nu onverbrekelijk is. Misschien geen Grand Opening, maar wel een besef van onze grote liefde.

      vrijdag 21 oktober 2011

      Halo

      De wereld lijkt op zijn kop te staan: boven mij een oceaan, zo ver mijn mensenoog reikt. In het groene water: een archipel, omgeven door bloedrode koraal waar de zon haar laatste stralen werpt. Dreigend zwarte wolken vormen een continent, een schiereiland smeedt zich daaraan. De engte is niet breder dan een potloodlijn, waarover even later zeewater schuimt. Elk moment verwacht ik dat uit de baai houten scheepjes komen zeilen. Vissersmannen aan boord die met behendige gebaren vlak langs de kust hun netten spannen. Jongetjes duiken van de rand en zwemmen met de bootjes mee. Daarna leggen ze zich te drogen op het strand, terwijl het avondlicht over de golven speelt. Heerlijke halo van mijn geest, die ik helaas –wanneer de duisternis wint– moet laten gaan. Al denk ik, als een vrachtwagen passeert, aan een schip in de nacht op weg naar verre havens. En hoe eenzaam de oceaan in het donker moet zijn.

      dinsdag 18 oktober 2011

      Als ik wakker word

      Als ik wakker word: doffe droppels op het raam. Het licht verdrijft nauwelijks het donker. Regen, regen, de stad verdrinkt. Het plaveisel blinkt, overal de ovalen van plassen. De toren lijkt een oude, moede man in een versleten jas. Een windvlaag jaagt het water op de platdaken. Gevels zijn zwaar van vocht, daklijsten en kozijnen somber geelgrauw. Een ingekleurde zwart-witopname uit begin vorige eeuw, waarop door de pastellen heen de grijstinten dringen. Het palet van deze morgen. Van deze dag. Van deze maand.

      maandag 17 oktober 2011

      Bis

      Een delta van brandende aardrivieren slingert zich door het waterblauw van de lucht. Nog een vijfde zwavelstroom voegt zich daarbij en ik volg hem met mijn blik. Het is vakantie en ik doe lekker niets, terwijl op vliegveld Eelde en Bremen elk kwartier een vliegtuig opstijgt. Ik sluit mijn ogen en op mijn netvlies verschijnt een platina gloed waarin koraalrode vlekjes drijven. Het gezoem van een vlieg, de kreet van een meeuw, uit een open deur het geluid van het nieuws op tv en ergens ver weg een dichtslaande deur. De wereld verkeert in een economische shock en ook mijn portemonnee is haast leeg. Maar het carillon van het Academiegebouw deelt uitbundig in mijn vreugde mee: omdat de zomer zo zuinig is geweest, kan die nu een toegift geven.

      dinsdag 11 oktober 2011

      Warm onthaal

      Door de schaduwnacht beweegt de bus zich pijlsnel voort. Niets dan zwartheid om ons heen en soms een clair-obscur waar een tankstation opduikt. Maar wij glijden -op weg naar ons doel– de duistere tunnel alweer in. Een lange stoet paradewagens rijdt met fonkelrode ogen voor ons uit. Op de voorruit daalt een wolk minuscule pailletten neer. Het schijnsel van de straatlantaarns werpt witgloeiende kegels langszij: mijn eregalerij. Ik weet: mij wacht een warm onthaal. Groningen 13 km. De ruitenwissers juichen mij toe met hoog geheven armen. Links en rechts staan lange rijen pylonen. Beveiligers, stram langs de vangrail opgesteld. Wanneer de Westpoort dan nadert, stift ik nog snel mijn lippen bij. Klaar om, als de fotografen flitsen, mijn mooiste lach te tonen. Maar zodra de deuren open draaien, stap ik terug in de realiteit: geen aansluitende bus en wel een akelig miezerregentje.

      donderdag 6 oktober 2011

      Roest

      In het grijze marmer van de ochtendhemel heeft de wind gleuven geslepen. Daarachter is het doorschijnend blauw. Misschien is het weemoed die mij hier naar toe heeft gedreven. Dit is het uitzicht van mijn kindheid geweest: de pakhuizen met hun groengeverfde luiken, de metalen schacht van de graansilo, coasters waarop wasgoed hangt te wapperen, mannen in overalls bij een open ruim. Nu ligt er één enkel schip, schijnbaar verlaten. De getaande huid weerspiegelt flauw in het wateroppervlak. Alle bedrijvigheid is verdwenen: geen laden en lossen, geen havencafé, geen kinderen die op het voordek spelen. Ver weg zie ik nog containers staan. In felle kleuren, gestapeld als Lego-stenen op kale beton. En mijn ogen zoeken maar weer naar de hemel erboven.

      dinsdag 4 oktober 2011

      Eenheid van tijd, plaats en handeling

      Deze morgen is vlak en grijs. Zo treurig dat ik eerst niet weet wat ik daarover moet schrijven. Dan zie ik het ineens: de lucht lijkt wel een verlaagd plafond, met gipsplaten bekleed, zoals dat in de jaren ’70 gebeurde. Alsof je een afgeleefde woning bent binnengegaan, waar je vermoedt dat achter al die lelijkheid prachtige lijsten en ornamenten schuilen. En als ik na vijven naar het zuiden rijd, is die vreselijke zoldering haast weggebroken, hier en daar nog wat platen, waar tussendoor het oranje licht komt sijpelen. Op het wisseltraject voor het station vangen de rails een warme gloed. Een intercity loopt binnen en juist als ik het viaduct overga, dendert hij onder mij door. Even ben ik weer dat uitgelaten kind, dat begrijpt dat alles bij elkaar hoort.

      maandag 3 oktober 2011

      Afrit 33

      De hemel heeft een zijden laken gespannen, waarin de late zon zacht te sluimeren ligt. Tegenliggers laten hun lampen al branden, wij hebben het zonlicht laag in de rug. Traag drijft een luchtballon in de uitgestrekte leegte. Vergrijsde pastellen op een shantoeng doek. Een motor passeert en een rode open slee, die met veel bravoure langs ons sjeest. ‘Kijk, boven het veld bidt een valkje.’ Je antwoordt afwezig: ‘Ach' en 'och ja.’ We laten afrit 33 achter ons. Nog even en dan zijn we thuis.

      zondag 2 oktober 2011

      Kruis

      De wereld deelt zich op in strakke lijnen. Boven het hemelvlak, onder het asfalt, de roodbruine huizenrij daartegen. En in het violet vier diagonalen: drie naar het westen, een richting zuid. De lucht is zo scherp dat van elke vliegtuigmotor zelfs een afzonderlijke streep valt te onderscheiden. In een mum van tijd is de hemel smetteloos schoongeveegd. Het lijkt wel juli, de zon put zich uit. De geraniums laten hun bloemen nog weelderig bloeien. In de verte luidt de Sint Jozefkerk de klokken van mijn jeugd: heel even ben ik daar, onverdeeld. Maar in het Sterrenbos, waar we op zomerse zondagmiddagen onder de loofbomen speelden, strooien de beuken nu hun nootjes en dorre bladeren uit. En in de hoek van mijn raam trekt een kruisspin een trillende draad van de rechterbovenhoek schuin naar beneden.

      zaterdag 1 oktober 2011

      Bijna

      De lucht is bijna blauw. Een lege zaterdag, gevuld met kleine zorgen. Op de galerij van de flat schuurt een bezem ritmisch over de vloer. Een ketel die fluit, het rinkelen van glazen. Weer even die stilte, die luchtledig schijnt. Dan klinken kinderstemmen uit een open raam: ‘Veerman mag ik overvaren?’ Het schoolplein, het klimrek, de oogschaduwmeisjes met hun blikken en hun scherpe tong. Nee, ik wil niet overvaren, ik wil blijven waar ik ben. Onder de bijna blauwe hemel met mijn koffie op het bankje op mijn eigen lege plein.

      vrijdag 30 september 2011

      6.15

      Door het leisteengrijze glas in het atrium van de stad zijn de gebouwen van ijzer en staal, grimmig in regimenten opgesteld. De eerste linie staat van mijn positie afgekeerd, daarachter hoge herenhuizen, onverzettelijk zij aan zij. En heel in de verte, vaag door de ochtendmist: het ziekenhuis, een betonnen fort. Bovenop de toren tuurt een groep nikkelen reuzen de invalswegen af. Het kanaal –buiten mijn zicht– vormt een onneembare gracht. Onvoorstelbaar dat boven dit niemandsland de zon nog zal verschijnen.

      donderdag 29 september 2011

      Jakobsladder

      Kolossen stijgen op tot grote hoogten, tegelijk is het of de hemel naar beneden komt. In het water van het meer reflecteren witten en grijzen. Zelfs de huizen van het dorp hebben geen kleuren meer. Een scène uit een onheilspellende droom. Dan scheuren de wolken open. Kristallen vingers reiken naar het watervlak. Waar ze de golven raken, spat het licht er in duizenden scherfjes vanaf. Verbijstering zonder woorden.

      woensdag 28 september 2011

      Wieken

      Het oosten spreidt een gouden gloed, die zich mengt met melkwit. Sidderend buigt de gloeilijn van een voorbij vliegtuig naar de aarde af. Onder de bomen van het Martinikerkhof hangt de geur van mos en vocht. Daar ligt tussen het paarse eikenblad een merel in het gras. Voorover. Roerloos. Diep genegen kop. Het zilver van het verendek geweken. De vleugels nog gespreid. Ik stok, getroffen door dit tere beeld van eindigheid. Dan klinkt er geritsel boven mij: er wiekt een houtduif op.

      dinsdag 27 september 2011

      Ichthyosis

      De hemel heeft een hagedissenhuid in blauw en grijs en rozerood. Een ogenblik later legt hij zijn vel weer af. De wolken trekken samen, laten los. Nieuwe formaties vormen zich, talloze kleinere en een enorme grote, een witte blaar op het kobalt van de lucht. En als het donker wordt, voltrekt zich een laatste metamorfose: een glad en zwart meisjesgezicht verschijnt met parelmoeren lovers en half verscholen tussen het haar de zilvermaan.

      zondag 25 september 2011

      Bij een zonsondergang

      De groenen van de singelbomen kleuren halfrood. In de asterperken liggen doornige kastanjekasten. Piepkleine mugjes zweven boven de struiken, een meeuw dobbert dromerig op het water. Het is windstil, toch ritselen geheimzinnig de klimopbladeren. Hoog in de lucht trekt een vliegtuig zijn blinkende streep. Westwaarts reist hij, de gloeibol achterna. Ik blijf nog staan, onwillig om dit beeld te verlaten. Pas als de laatste gloed is gedoofd, trek ik de balkondeur dicht, een beetje rillerig.

      vrijdag 23 september 2011

      Camerastandpunt

      De lage zon verblindt me even als ik het balkon op ga. De hemel schijnt geglazuurd. Een veren wolkendek rust op de daken. De haven van Portofino op een nazomerdag in september. Niets hoeft, niets ligt vast. De ruiten aan de overkant weerkaatsen het fosfor van het pleisterwerk, rode geraniums, olijvenboompjes. Waar ben ik in dat beeld? Ratelen van een helikopter brengt me terug. Terug naar mijn flat, terug naar de boodschappen, de vaatwasser en al het andere werk. Terug naar dit tijdstip op deze dag. Even na vijven, een nazomerdag in september.

      maandag 19 september 2011

      De belofte

      Hoewel het net half vier heeft geslagen, tempert zichtbaar al het namiddaglicht. Op een vlakke hemelzee laveren koolzwarte kraaien, behendig als zeelui aan boord van een uitvarend schip. Eén roep is voldoende om hun vlucht af te doen buigen. Door de kruintoppen van het park glanst een glimpje geel, dat een ogenblik later alweer door het wit is verzwolgen. Het is allemaal heel even, of zal het ooit nog zomer worden?